Der Dichter spricht...
Felix Mendelssohn (1809-1847)
uit Die Deutsche Liturgie (SATB/SATB)
Max Reger (1873-1916)
uit Acht geistliche Gesänge, op. 138 (SATBB)
- Das Agnus Dei
Robert Schumann (1810-1856)
uit Vier doppelchörige Gesänge, op. 141 (SATB/SATB)
- Ungewisses Licht
- Talismane
Josef Rheinberger (1839-1901)
- Abendlied, op. 69 nr. 3 (SSATBB)
Hugo Wolf (1860-1903)
Sechs geistliche Lieder (SATB)
Felix Mendelssohn (1809-1847)
- Trauergesang, op. 116 (SATB)
Alban Berg (1885-1935)/
Clytus Gottwald (1925)
- Die Nachtigall (SSSSAAAATTTTBBBB)
Johannes Brahms (1833-1879)
Sieben Lieder, op. 62 (SATB en SAATBB)
1. Rosmarin
2. Von alten Liebesliedern
3. Waldesnacht
4. Vergangen ist mir Gluck und Heil
5. Dein Herzlein mild
6. All meine Herzgedanken
7. Es geht ein Wehen
uit Die Deutsche Liturgie (SATB/SATB)
- Kyrie
- Ehre sei Gott in der Höhe
- Heilig
Max Reger (1873-1916)
uit Acht geistliche Gesänge, op. 138 (SATBB)
- Das Agnus Dei
Robert Schumann (1810-1856)
uit Vier doppelchörige Gesänge, op. 141 (SATB/SATB)
- Ungewisses Licht
- Talismane
Josef Rheinberger (1839-1901)
- Abendlied, op. 69 nr. 3 (SSATBB)
Hugo Wolf (1860-1903)
Sechs geistliche Lieder (SATB)
- Aufblick
- Einkehr
- Resignation
- Letzte Bitte
- Ergebung
- Erhebung
Felix Mendelssohn (1809-1847)
- Trauergesang, op. 116 (SATB)
Alban Berg (1885-1935)/
Clytus Gottwald (1925)
- Die Nachtigall (SSSSAAAATTTTBBBB)
Johannes Brahms (1833-1879)
Sieben Lieder, op. 62 (SATB en SAATBB)
1. Rosmarin
2. Von alten Liebesliedern
3. Waldesnacht
4. Vergangen ist mir Gluck und Heil
5. Dein Herzlein mild
6. All meine Herzgedanken
7. Es geht ein Wehen
Programmatoelichting
De titel van dit programma is ontleend aan Robert Schumanns pianocyclus ‘Kinderszenen’. Vrijwel alle van de uit te voeren stukken zijn gecomponeerd op dichterlijke teksten. Poëzie was in de romantiek een buitengewoon belangrijke, zo niet de allerbelangrijkste, tekstbron voor een compositie. Dat geldt in de koormuziek even zo goed als in de liedkunst. Maar zelfs daarbuiten, zoals in de instrumentale, symfonische muziek, speelde poëzie, van eenvoudige volkspoëzie tot verheven en meer intellectuele dichtkunst, een belangrijke rol. Denk maar aan de symfonieën van een laatromanticus als Gustav Mahler, die zich veelvuldig liet inspireren door de volkspoëzie van de bundel ‘Des Knaben Wunderhorn’ en door de poëzie van Friedrich Rückert (in zijn befaamde Rückertlieder).
Die veelvoud aan poëtische bronnen is ook in ons programma terug te vinden. Van de op eenvoudige poëzie gebaseerde ‘Sieben Lieder op. 62’ van Johannes Brahms (die vooral gebaseerd zijn op twee bronnen, de al eerder genoemde ‘Des Knaben Wunderhorn’ en ‘Der Jungbrunnen’ van Paul Heyse), tot de op verheven gedichten van grote literatoren als Friedrich Rückert en Wolfgang von Goethe geschreven ‘Doppelchörige Gesänge’ van Robert Schumann. De gekozen muzikale vorm sluit aan bij de literaire bron: in het geval van Brahms gaat het om eenvoudige koorliederen, weliswaar prachtig getoonzet en rijk aan sfeer, maar verder zonder veel pretentie. Schumanns’ stukken daarentegen kennen een veel ambitieuzere opzet, het zijn als het ware vocale symfonieën in minibestek, met een variëteit aan melodische, ritmische en harmonische elementen en een dramatische impact die de zeggingskracht van de tekst op zijn minst lijkt te willen evenaren.
De ‘Sechs geistliche Lieder’ van Hugo Wolf, wereldlijke stukken op gedichten van Joseph von Eichendorff, bezitten een sterk spiritueel-intellectueel karakter en zijn door de componist op weergaloze wijze tot één samenhangende cyclus gesmeed, waarin men – net als in Schuberts Winterreise – de geestelijke en emotionele ontwikkeling die de dichter hierin doormaakt, stadium voor stadium, als een muzikale reis kan meebeleven. We hebben hier van doen met een van Wolfs meest geslaagde koorwerken, en een absoluut hoogtepunt in zijn meerstemmige, vocale oeuvre.
Poëzie in de romantiek betekent ook de keuze voor onderwerpen als natuur, licht en donker, nacht en schemering, het schallen van de jachthoorn en het gezang van de nachtegaal. Alban Bergs prachtige zetting van Theodor Storms gedicht ‘Die Nachtigall’ – een van zijn ‘Sieben Frühe Lieder’ voor sopraan en orkest – mocht daarom niet ontbreken. Zeker niet nu deze aan het koorrepertoire is toegevoegd door een van de prachtige bewerkingen voor 16-stemmig koor, waarin de Duitse componist en arrangeur Clytus Gottwald, excelleert. Daarmee wordt weer een heel andere muzikale vorm aan het programma toegevoegd. Veelstemmig, grotendeels solistisch bezet, en vocaal-technisch zowel als muzikaal zeer uitdagend. Waar de arrangeur gepoogd heeft één zangstem en een compleet symfonisch orkest in zestien koorstemmen te vangen, moet het uitvoerende koor proberen via een uitgekiende balans tussen de stemmen, door transparantie en door de juiste klankvorming, het beeld van de oorspronkelijke compositie zoveel mogelijk recht te doen.
Een enkel werk op het programma tenslotte is niet op poëzie gebaseerd. De drie delen van Mendelssohns dubbelkorige ‘Die Deutsche Liturgie’ – geschreven voor het koor van de Dom van Berlijn – kunnen zonder veel moeite ook genoten worden als abstracte muzikale poëzie. Deze muziek schildert met muzikale kleur, meer nog dan dat ze de liturgische tekst beoogt uit te drukken. Dat past ook bij een componist die met zijn ‘Lieder oder Worte’ voor piano al vaker duidelijk maakte ook zonder een tekst, zonder de dichter als bron, uitstekend zijn eigen muzikale dichtkunst te kunnen bedrijven.
Paul de Kok
De titel van dit programma is ontleend aan Robert Schumanns pianocyclus ‘Kinderszenen’. Vrijwel alle van de uit te voeren stukken zijn gecomponeerd op dichterlijke teksten. Poëzie was in de romantiek een buitengewoon belangrijke, zo niet de allerbelangrijkste, tekstbron voor een compositie. Dat geldt in de koormuziek even zo goed als in de liedkunst. Maar zelfs daarbuiten, zoals in de instrumentale, symfonische muziek, speelde poëzie, van eenvoudige volkspoëzie tot verheven en meer intellectuele dichtkunst, een belangrijke rol. Denk maar aan de symfonieën van een laatromanticus als Gustav Mahler, die zich veelvuldig liet inspireren door de volkspoëzie van de bundel ‘Des Knaben Wunderhorn’ en door de poëzie van Friedrich Rückert (in zijn befaamde Rückertlieder).
Die veelvoud aan poëtische bronnen is ook in ons programma terug te vinden. Van de op eenvoudige poëzie gebaseerde ‘Sieben Lieder op. 62’ van Johannes Brahms (die vooral gebaseerd zijn op twee bronnen, de al eerder genoemde ‘Des Knaben Wunderhorn’ en ‘Der Jungbrunnen’ van Paul Heyse), tot de op verheven gedichten van grote literatoren als Friedrich Rückert en Wolfgang von Goethe geschreven ‘Doppelchörige Gesänge’ van Robert Schumann. De gekozen muzikale vorm sluit aan bij de literaire bron: in het geval van Brahms gaat het om eenvoudige koorliederen, weliswaar prachtig getoonzet en rijk aan sfeer, maar verder zonder veel pretentie. Schumanns’ stukken daarentegen kennen een veel ambitieuzere opzet, het zijn als het ware vocale symfonieën in minibestek, met een variëteit aan melodische, ritmische en harmonische elementen en een dramatische impact die de zeggingskracht van de tekst op zijn minst lijkt te willen evenaren.
De ‘Sechs geistliche Lieder’ van Hugo Wolf, wereldlijke stukken op gedichten van Joseph von Eichendorff, bezitten een sterk spiritueel-intellectueel karakter en zijn door de componist op weergaloze wijze tot één samenhangende cyclus gesmeed, waarin men – net als in Schuberts Winterreise – de geestelijke en emotionele ontwikkeling die de dichter hierin doormaakt, stadium voor stadium, als een muzikale reis kan meebeleven. We hebben hier van doen met een van Wolfs meest geslaagde koorwerken, en een absoluut hoogtepunt in zijn meerstemmige, vocale oeuvre.
Poëzie in de romantiek betekent ook de keuze voor onderwerpen als natuur, licht en donker, nacht en schemering, het schallen van de jachthoorn en het gezang van de nachtegaal. Alban Bergs prachtige zetting van Theodor Storms gedicht ‘Die Nachtigall’ – een van zijn ‘Sieben Frühe Lieder’ voor sopraan en orkest – mocht daarom niet ontbreken. Zeker niet nu deze aan het koorrepertoire is toegevoegd door een van de prachtige bewerkingen voor 16-stemmig koor, waarin de Duitse componist en arrangeur Clytus Gottwald, excelleert. Daarmee wordt weer een heel andere muzikale vorm aan het programma toegevoegd. Veelstemmig, grotendeels solistisch bezet, en vocaal-technisch zowel als muzikaal zeer uitdagend. Waar de arrangeur gepoogd heeft één zangstem en een compleet symfonisch orkest in zestien koorstemmen te vangen, moet het uitvoerende koor proberen via een uitgekiende balans tussen de stemmen, door transparantie en door de juiste klankvorming, het beeld van de oorspronkelijke compositie zoveel mogelijk recht te doen.
Een enkel werk op het programma tenslotte is niet op poëzie gebaseerd. De drie delen van Mendelssohns dubbelkorige ‘Die Deutsche Liturgie’ – geschreven voor het koor van de Dom van Berlijn – kunnen zonder veel moeite ook genoten worden als abstracte muzikale poëzie. Deze muziek schildert met muzikale kleur, meer nog dan dat ze de liturgische tekst beoogt uit te drukken. Dat past ook bij een componist die met zijn ‘Lieder oder Worte’ voor piano al vaker duidelijk maakte ook zonder een tekst, zonder de dichter als bron, uitstekend zijn eigen muzikale dichtkunst te kunnen bedrijven.
Paul de Kok