Dubbelportret Poulenc & Duruflé
m.m.v. Jan Hage, orgel - Yvonne Kok, mezzosopraan - Evert-Jan Nagtegaal, bariton
Maurice Duruflé - Quatre motets sur des thèmes grégoriens
- Ubi caritas et amor (motet en orgelimprovisatie)
- Tu es Petrus (motet en orgelimprovisatie)
Francis Poulenc - Litanies á la Vierge Noire
voor vrouwenkoor (SSA) en orgel
Francis Poulenc - Quatre motets pour un temps de pénitence
voor gemengd koor (SATB)
- Timor et tremor
- Vinea mea electa
Maurice Duruflé - Quatre motets sur des thèmes grégoriens
- Tota pulchra es (SSA, motet en orgelimprovisatie)
Francis Poulenc - Quatre petites prières de Saint-Francois d'Assise
voor mannenkoor (TTBB)
- Salut, Dame Sainte
- Tout puissant très saint
- Seigneur, je vous en prie
- O mes très chers frères
Maurice Duruflé - Quatre motets sur des thèmes grégoriens
- Tantum ergo (motet en orgelimprovisatie)
-- pauze --
Maurice Duruflé - Requiem
voor koor, mezzosopraan en bariton solo en orgel
- Introit
- Kyrie
- Domine Jesu Christe
- Sanctus
- Pie Jesu (mezzosopraan)
- Agnus Dei
- Lux aeterna
- Libera me
- In Paradisum
Programmatoelichting
Vocaal Ensemble Multiple Voice presenteert dit concert een geheel Frans programma, met een dubbelportret van de componisten Francis Poulenc en Maurice Duruflé. Hierbij is gekozen uit de sacrale muziek van beide componisten, deels met orgel en deel à capella.
Maurice Duruflé (1902 -1986)
Maurice Duruflé bezocht vanaf zijn tiende jaar een koorschool waar hij naast zang, ook piano en orgel studeerde. In 1919 verhuisde hij naar Parijs waar hij les kreeg van de organist Charles Tournemire. Later werd hij diens assistent. Daarna volgde hij nog verschillende andere lessen, waaronder compositie bij Paul Dukas.
In zijn kleine oeuvre heeft Maurice Duruflé zich laten inspireren door grote Franse componisten als Fauré, Debussy en Ravel. Hij keek enorm op naar het werk van deze drie componisten en was zo bescheiden dat hij dacht geen zinvolle bijdrage te kunnen leveren aan pianorepertoire of hoogstaand repertoire voor strijkkwartet. In plaats daarvan voelde hij zich meer thuis bij zijn eigen instrument, het orgel, en het koor. Voor Maurice Duruflé was componeren een zeer langzaam en arbeidsintensief proces waarbij de gecomponeerde schetsen eindeloos werden bijgeschaafd tot de uiteindelijk gewenste perfectie was bereikt.
Het fameuze Requiem, opus 9 (1947), voor koor, soli en orgel van Maurice Duruflé is ontstaan uit een studie van Duruflé voor orgel gebaseerd op gregoriaanse melodieën uit de dodenmis. Het gebruik van het vrije ritme van het gregoriaans verleent de muziek een vloeiend en natuurlijk karakter waarbij tekst als vanzelf op zijn plaats valt. De prachtige melodieën worden omkleed met zeer verfijnde harmonieën, het handelsmerk van Maurice Duruflé. Voor de structuur van het werk maakte hij onverbloemd gebruik van het Requiem van Fauré: hij koos dezelfde teksten en maakte evenals Fauré gebruik van een bariton solo in het Domine Jesu Christe en het Libera me en een mezzosopraan solo in het Pie Jesu. Daarmee nam hij ook afstand van andere dodenmissen uit die tijd (Berlioz, Verdi), die meer gericht zijn op het drama en de verschrikkingen van de dag des oordeels. In plaats daarvan benadrukte Duruflé de rust en de vrede. Niettemin zijn er enkele zeer heftige en aangrijpende passages in zijn Requiem, zoals in het Domine Jesu Christe en in het Libera me.
De Quatre motets sur des thèmes grégoriens voor koor a cappella uit 1960 vormen een perfecte aanvulling op het requiem van Duruflé. Ze zijn eveneens gebaseerd op gregoriaanse melodieën. Ze ademen dezelfde sfeer: een combinatie van devotie, verfijnde harmonieën, een doordachte polyfone structuur en soepele ritmiek.
Ubi Caritas is een introverte, serene opening, Tota pulchra es (voor vrouwenkoor) een expressieve zetting van deze aan Maria gewijde tekst, Tu es Petrus een kort maar zeer krachtig motet, dat recht doet aan de positie van Petrus, en het Tantum ergo brengt ons tenslotte terug naar de ingetogen sfeer van het eerste motet. De gregoriaanse thema's zullen ook hun weerklank vinden in de improvisaties die onze organist en meesterimprovisator Jan Hage ter plekke zal realiseren.
Francis Poulenc (1899 - 1963)
Binnen het rijk gevarieerde oeuvre van Francis Poulenc neemt de koormuziek ten onrechte een ondergewaardeerde plaats in. Toch heeft deze Franse componist maar liefst negentien koorwerken geschreven. Poulenc heeft hiermee een belangwekkende bijdrage geleverd aan het twintigste-eeuwse repertoire voor koor à capella.
Deze koorwerken laten zich in twee groepen onderverdelen: enerzijds de wereldlijk composities, zoals Sept Chansons, Chansons Françaises, en anderzijds de sacrale composities, waaronder de Mis in G, de Quatre petites prières de Saint François d’Assise en de Quatre motets pour un temps de pénitence. De verdeling binnen deze koorwerken toont aan dat Poulenc twee gezichten heeft. De serieuze Poulenc van de motetten laat zich amper gelijkstellen met de vrolijke, melancholieke, soms haast lichtzinnige Poulenc uit de bekendere instrumentale muziek en liederen.
In 1936 schreef Poulenc zijn eerste religieuze compositie Litanies à la Vierge noire. Als kind werd Poulenc, met name door de invloed van zijn vader, strikt katholiek opgevoed. Na diens dood keerde Poulenc zich van het geloof af, met name door toedoen van zijn niet-religieuze moeder en de Groupe des six, het componistencollectief van Auric, Milhaud, Honegger, Durey, Tailleferre en Poulenc zelf. In 1936 zorgden twee los van elkaar staande gebeurtenissen dat hij zich weer wendde tot het katholieke geloof. Tijdens zijn vakantie bereikte hem het bericht dat zijn rivaal, collega-componist en criticus Pierre-Octave Ferroud bij een ernstig auto-ongeluk onthoofd was. Deze plotselinge, groteske dood van zijn rivaal maakte grote indruk op Poulenc. Vlak daarna bezocht Poulenc Rocamadour, een bekende bedevaartsplaats in Frankrijk op de pelgrimsweg naar Santiago de Compostella. In de kapel zag hij de Zwarte Madonna, een houten Mariabeeld uit de negende eeuw. Zijn vader had vaak gesproken over de rust en de serene schoonheid die uitging van de Zwarte Madonna van Rocamadour. Dit bezoek maakte een enorm grote indruk op Poulenc en bracht het geloof van zijn kinderjaren weer bij hem terug. Nog diezelfde avond begon hij aan de Litanies à la Vierge noire voor vrouwenkoor en orgel. De stemming in de Litanies wisselt van een kalm openingsgebed naar een geanimeerd exploderend fortissimo, als de tekst de Maagd als beschermheilige van de Middeleeuwse Franse strijders benoemt. Aan het eind van de Litanies herneemt de rust in het stuk zich met de serene koorklank van het vrouwenkoor, waarbij het orgel rijke nieuwe harmonieën toevoegt en het stuk afsluit. De Litanies is een eerste voorbeeld van Poulenc’s gepassioneerd, maar onvervuld, verlangen te geloven: de inspiratiebron voor zijn verdere religieuze composities.
Indringend zijn de zettingen voor de gebeden van St. Franciscus van Assisi, de Quatre petites prières de Saint François d’Assise, voor vierstemmig mannenkoor à capella. De vier korte gebeden ontstonden in 1948 in reactie op een verzoek van Poulenc’s neef, Jérôme Poulenc, een monnik in het Franciscaner minderbroederklooster van Champfleury. De neef vroeg Francis Poulenc vier gedichten van Sint Franciscus voor het kloosterkoor op muziek te zetten. Poulenc gaf te kennen groot respect voor Franciscus te koesteren en zich tegelijk zeer nietig tegenover deze bijzondere heilige te voelen. Hij wilde met zijn Quatre petites prières dan ook een gebaar van nederigheid maken. Een sfeer van devotie en nederigheid is inderdaad het overheersende karakter van deze vier kleine motetten. De dissonanten in een dicht opeengepakte ligging van drie tot vier mannenstemmen maakt de uitvoering van deze prachtige kleinoden bepaald niet eenvoudig. Aan de noten te oordelen moet Champfleury een kloosterkoor van grote klasse hebben gehad.
De Quatre motets pur un temps de pénitence (vier motetten voor een boetetijd), waarvan tijdens dit concert de eerste twee worden uitgevoerd, zijn in de jaren 1938-1939 ontstaan. Deze dramatische en aangrijpende motetten voor de lijdenstijd vormen het hoogtepunt van Poulenc’s sacrale koorwerken. Het eerste motet, Timor et tremor, is gebaseerd op fragmenten uit de psalmen 54 en 30. De overigen van de Quatre motets zijn geschreven op responsoriumteksten voor de Goede Week. Poulenc heeft zich duidelijk sterk door deze op uiterst beeldende teksten laten inspireren, wat tot een buitengewoon expressieve verklanking heeft geleid. Het subtiele gebruik van de dynamiek en de kruidige, soms zelfs wrange harmoniek dragen daaraan bij.
Frank van Dorsten
Vocaal Ensemble Multiple Voice presenteert dit concert een geheel Frans programma, met een dubbelportret van de componisten Francis Poulenc en Maurice Duruflé. Hierbij is gekozen uit de sacrale muziek van beide componisten, deels met orgel en deel à capella.
Maurice Duruflé (1902 -1986)
Maurice Duruflé bezocht vanaf zijn tiende jaar een koorschool waar hij naast zang, ook piano en orgel studeerde. In 1919 verhuisde hij naar Parijs waar hij les kreeg van de organist Charles Tournemire. Later werd hij diens assistent. Daarna volgde hij nog verschillende andere lessen, waaronder compositie bij Paul Dukas.
In zijn kleine oeuvre heeft Maurice Duruflé zich laten inspireren door grote Franse componisten als Fauré, Debussy en Ravel. Hij keek enorm op naar het werk van deze drie componisten en was zo bescheiden dat hij dacht geen zinvolle bijdrage te kunnen leveren aan pianorepertoire of hoogstaand repertoire voor strijkkwartet. In plaats daarvan voelde hij zich meer thuis bij zijn eigen instrument, het orgel, en het koor. Voor Maurice Duruflé was componeren een zeer langzaam en arbeidsintensief proces waarbij de gecomponeerde schetsen eindeloos werden bijgeschaafd tot de uiteindelijk gewenste perfectie was bereikt.
Het fameuze Requiem, opus 9 (1947), voor koor, soli en orgel van Maurice Duruflé is ontstaan uit een studie van Duruflé voor orgel gebaseerd op gregoriaanse melodieën uit de dodenmis. Het gebruik van het vrije ritme van het gregoriaans verleent de muziek een vloeiend en natuurlijk karakter waarbij tekst als vanzelf op zijn plaats valt. De prachtige melodieën worden omkleed met zeer verfijnde harmonieën, het handelsmerk van Maurice Duruflé. Voor de structuur van het werk maakte hij onverbloemd gebruik van het Requiem van Fauré: hij koos dezelfde teksten en maakte evenals Fauré gebruik van een bariton solo in het Domine Jesu Christe en het Libera me en een mezzosopraan solo in het Pie Jesu. Daarmee nam hij ook afstand van andere dodenmissen uit die tijd (Berlioz, Verdi), die meer gericht zijn op het drama en de verschrikkingen van de dag des oordeels. In plaats daarvan benadrukte Duruflé de rust en de vrede. Niettemin zijn er enkele zeer heftige en aangrijpende passages in zijn Requiem, zoals in het Domine Jesu Christe en in het Libera me.
De Quatre motets sur des thèmes grégoriens voor koor a cappella uit 1960 vormen een perfecte aanvulling op het requiem van Duruflé. Ze zijn eveneens gebaseerd op gregoriaanse melodieën. Ze ademen dezelfde sfeer: een combinatie van devotie, verfijnde harmonieën, een doordachte polyfone structuur en soepele ritmiek.
Ubi Caritas is een introverte, serene opening, Tota pulchra es (voor vrouwenkoor) een expressieve zetting van deze aan Maria gewijde tekst, Tu es Petrus een kort maar zeer krachtig motet, dat recht doet aan de positie van Petrus, en het Tantum ergo brengt ons tenslotte terug naar de ingetogen sfeer van het eerste motet. De gregoriaanse thema's zullen ook hun weerklank vinden in de improvisaties die onze organist en meesterimprovisator Jan Hage ter plekke zal realiseren.
Francis Poulenc (1899 - 1963)
Binnen het rijk gevarieerde oeuvre van Francis Poulenc neemt de koormuziek ten onrechte een ondergewaardeerde plaats in. Toch heeft deze Franse componist maar liefst negentien koorwerken geschreven. Poulenc heeft hiermee een belangwekkende bijdrage geleverd aan het twintigste-eeuwse repertoire voor koor à capella.
Deze koorwerken laten zich in twee groepen onderverdelen: enerzijds de wereldlijk composities, zoals Sept Chansons, Chansons Françaises, en anderzijds de sacrale composities, waaronder de Mis in G, de Quatre petites prières de Saint François d’Assise en de Quatre motets pour un temps de pénitence. De verdeling binnen deze koorwerken toont aan dat Poulenc twee gezichten heeft. De serieuze Poulenc van de motetten laat zich amper gelijkstellen met de vrolijke, melancholieke, soms haast lichtzinnige Poulenc uit de bekendere instrumentale muziek en liederen.
In 1936 schreef Poulenc zijn eerste religieuze compositie Litanies à la Vierge noire. Als kind werd Poulenc, met name door de invloed van zijn vader, strikt katholiek opgevoed. Na diens dood keerde Poulenc zich van het geloof af, met name door toedoen van zijn niet-religieuze moeder en de Groupe des six, het componistencollectief van Auric, Milhaud, Honegger, Durey, Tailleferre en Poulenc zelf. In 1936 zorgden twee los van elkaar staande gebeurtenissen dat hij zich weer wendde tot het katholieke geloof. Tijdens zijn vakantie bereikte hem het bericht dat zijn rivaal, collega-componist en criticus Pierre-Octave Ferroud bij een ernstig auto-ongeluk onthoofd was. Deze plotselinge, groteske dood van zijn rivaal maakte grote indruk op Poulenc. Vlak daarna bezocht Poulenc Rocamadour, een bekende bedevaartsplaats in Frankrijk op de pelgrimsweg naar Santiago de Compostella. In de kapel zag hij de Zwarte Madonna, een houten Mariabeeld uit de negende eeuw. Zijn vader had vaak gesproken over de rust en de serene schoonheid die uitging van de Zwarte Madonna van Rocamadour. Dit bezoek maakte een enorm grote indruk op Poulenc en bracht het geloof van zijn kinderjaren weer bij hem terug. Nog diezelfde avond begon hij aan de Litanies à la Vierge noire voor vrouwenkoor en orgel. De stemming in de Litanies wisselt van een kalm openingsgebed naar een geanimeerd exploderend fortissimo, als de tekst de Maagd als beschermheilige van de Middeleeuwse Franse strijders benoemt. Aan het eind van de Litanies herneemt de rust in het stuk zich met de serene koorklank van het vrouwenkoor, waarbij het orgel rijke nieuwe harmonieën toevoegt en het stuk afsluit. De Litanies is een eerste voorbeeld van Poulenc’s gepassioneerd, maar onvervuld, verlangen te geloven: de inspiratiebron voor zijn verdere religieuze composities.
Indringend zijn de zettingen voor de gebeden van St. Franciscus van Assisi, de Quatre petites prières de Saint François d’Assise, voor vierstemmig mannenkoor à capella. De vier korte gebeden ontstonden in 1948 in reactie op een verzoek van Poulenc’s neef, Jérôme Poulenc, een monnik in het Franciscaner minderbroederklooster van Champfleury. De neef vroeg Francis Poulenc vier gedichten van Sint Franciscus voor het kloosterkoor op muziek te zetten. Poulenc gaf te kennen groot respect voor Franciscus te koesteren en zich tegelijk zeer nietig tegenover deze bijzondere heilige te voelen. Hij wilde met zijn Quatre petites prières dan ook een gebaar van nederigheid maken. Een sfeer van devotie en nederigheid is inderdaad het overheersende karakter van deze vier kleine motetten. De dissonanten in een dicht opeengepakte ligging van drie tot vier mannenstemmen maakt de uitvoering van deze prachtige kleinoden bepaald niet eenvoudig. Aan de noten te oordelen moet Champfleury een kloosterkoor van grote klasse hebben gehad.
De Quatre motets pur un temps de pénitence (vier motetten voor een boetetijd), waarvan tijdens dit concert de eerste twee worden uitgevoerd, zijn in de jaren 1938-1939 ontstaan. Deze dramatische en aangrijpende motetten voor de lijdenstijd vormen het hoogtepunt van Poulenc’s sacrale koorwerken. Het eerste motet, Timor et tremor, is gebaseerd op fragmenten uit de psalmen 54 en 30. De overigen van de Quatre motets zijn geschreven op responsoriumteksten voor de Goede Week. Poulenc heeft zich duidelijk sterk door deze op uiterst beeldende teksten laten inspireren, wat tot een buitengewoon expressieve verklanking heeft geleid. Het subtiele gebruik van de dynamiek en de kruidige, soms zelfs wrange harmoniek dragen daaraan bij.
Frank van Dorsten