Versa est in luctumRond Allerzielen 2013 zong Multiple Voice een subliem a cappella programma met een van de mooiste dodenmissen uit de renaissance: het Requiem van de Spaanse componist Tomas Luis de Victoria (1548-1611). Een van zijn allerlaatste werken, gecomponeerd voor een bijzonder, keizerlijke uitvaart: die van de keizerin-weduwe Maria, zuster van de Spaanse koning Fillips II en weduwe van Keizer Maximaliaan II van Habsburg. Het requiem werd in ons concert omkaderd door motetten van De Victoria zelf (het treurmotet ‘Versa est in luctum’) en van zijn Spaanse en Portugese tijdgenoten Fancisco de Penalosa, Filipe de Magalhaes en Duarte Lobo.
Tómas Luis de Victoria Officium Defunctorum Missa pro defunctis Taedet animam meam (Lectio II ad matutinum) Versa est in luctum Francisco de Penalosa Versa est in luctum Filipe de Magalhaes Commissa mea pavesco Duarte Lobo Audivi de caelo Vocaal Ensemble Multiple Voice o.l.v. Paul de Kok Concerten: Za 19 oktober 2013: Kloosterkerk, Den Haag (16.00 uur) Serie Muziek in de Kloosterkerk Za 2 november 2013: Pieterskerk, Utrecht (20.15 uur) Zo 3 november 2013: St. Urbanuskerk, Ouderkerk a.d. Amstel (16.00 uur) Programmatoelichting
“Een mens sterft tweemaal,” schrijft Heere Heeresma, “eenmaal als zij overlijdt, de tweede keer wanneer ze wordt vergeten.” Die eerste dood overkomt ons. Maar we kunnen ten minste proberen een drempel op te werpen tegen die tweede dood, de dood van het vergeten. Eeuwenlang was het de kerk die door haar rituelen vorm en inhoud gaf aan het herdenken van de doden. De aloude christelijke traditie van Allerzielen, jaarlijks op 2 november, is een ritueel om overleden dierbaren te gedenken. Rondom deze datum voert Multiple Voice dit jaar het requiem van de Spaanse componist Tomás Luis de Victoria (1548-1611) uit. Tomás Luis de Victoria Hoewel zijn tijdgenoten misschien bekender zijn, mag de naam van Tomás Luis de Victoria, de belangrijkste componist van de Spaanse contrareformatie, niet ontbreken naast die van Giovanni Pierluigi da Palestrina en Orlando di Lasso. In tegenstelling tot hun Nederlandse tijdgenoten reisden Spaanse componisten weinig. Dit kan de oorzaak van hun geringe bekendheid zijn geweest. Tomás had in dit opzicht enig geluk. De Victoria werd in 1548 in Ávila geboren. Als telg van een welgestelde en invloedrijke Spaanse familie kreeg de jonge Tomás als koorknaap in de plaatselijke kathedraal een degelijke muzikale opleiding van de renaissancecomponisten Geronimo del Espinar en Bernardino de Ribera. Omstreeks 1564 vertrok Tomás naar Rome voor onderricht door Jezuïeten aan het Collegio Germanico. In deze jaren heeft hij waarschijnlijk Palestrina ontmoet. Het is in elk geval zeker dat deze Italiaanse componist een sterke invloed heeft gehad op de compositiestijl van De Victoria. Subtiliteiten van Palestrina’s polyfone compositietechniek zijn wel terug te vinden in werken van De Victoria, maar ontbreken bij zijn tijdgenoten. In 1575 werd De Victoria tot priester gewijd. Hij was toen al enige jaren maestro di cappella van het klooster van Sint Ignatius van Loyola. In 1586 keerde hij terug naar Spanje om als kapelaan in dienst te treden van het hof van keizerin Maria, dochter van Karel V, zuster van Filips II en moeder van twee keizers. De Victoria was zowel haar kapelaan als de hofcomponist van het Spaanse nonnenklooster waarin de keizerin zich aan het einde van haar leven had teruggetrokken. De Victoria was evengoed priester als muzikant, waardoor het niet verwondert dat hij uitsluitend religieuze muziek componeerde. Tot aan zijn overlijden in 1611 bleef hij in Madrid werkzaam als componist, organist, koordirigent en priester. Requiem De dood van de keizerin-moeder in 1603 vormde voor De Victoria de aanleiding tot het componeren van het requiem dat nu gaat klinken. Hij schreef de muziek voor deze (doden)mis - oftewel ‘officium defunctorum’ - en vulde de strikte liturgie met een begrafenismotet aan. Daarnaast componeerde hij muziek voor de Latijnse teksten, uit te spreken tijdens de ceremonie van absolutie (vergeving van dezonden), na de mis. Alle muziek van deze compositie, met uitzondering van ‘Taedet animam meam’ als eerste deel, is geschreven voor zesstemmig koor (sopraan 1 en 2, tenor, alt en bas). De misdelen worden voorafgegaan door eenstemmige voorzang. Deze voorzang klinkt vaak na in de tweede sopraanpartij, waarin de cantus firmus te horen is. De omringende stemmen parafraseren op de voorzang, waardoor een polyfoon vlechtwerk ontstaat. In de uitgave uit 1605 vinden we extra motetten die, zoals gebruikelijk in die tijd, naar gelang de feestdag als ‘proprium’ werden toegevoegd. Dit zijn het vierstemmige motet ‘Taedet animam meam’, verplaatst naar het begin om als eenvoudige inleiding te dienen, het motet ‘Versa est in luctum’ en de absolutie zelf. Voor dit liturgische moment van vergeving door God componeerde De Victoria het volledige responsorium, ‘Libera me’, met zijn laatste ‘Kyrie’. Het requiem van De Victoria wordt gezien als een van de belangrijkste requiemmissen. Het is een requiem van een tijdperk: het einde van de Spaanse Gouden Eeuw, het einde van de renaissancemuziek én de laatste gepubliceerde compositie van De Victoria. Motetten Tijdens ons concert wordt het requiem doorvlochten door niet alleen het treurmotet ‘Versa est in luctum’ van De Victoria zelf, maar ook motetten van zijn Spaanse en Portugese tijdgenoten Francisco de Peñalosa, Filipe de Magalhães en Duarte Lobo. Francisco de Peñalosa (ca. 1470-1528), geboren in de Castiliaanse stad Talavera de la Reina, componeerde verscheidene fraaie motetten, onder meer onder invloed van Johannes Wreede, een Bruggeling die kapelmeester aan het Aragonese hof was geworden. Het motet ‘Versa est in luctum’ van De Peñalosa is een van de vroegste polyfone toonzettingen van deze tekst. Het manuscript van de koorpartij is gevonden in de kathedraal van Toledo en gepubliceerd in 1549. Hoewel dit motet buiten de traditionele Spaanse liturgie valt, werd het vaak uitgevoerd tijdens de uitvaart van hoogwaardigheidsbekleders van staat of kerk. In die tijd werd de uitvoering verzorgd door (betrekkelijk) ‘lage’ koorstemmen: alt, hoge tenor, lage tenor en bas. Het motet heeft als kenmerk een duistere klankstroom waarbij harmonie en melodie door de koorpartijen worden afgewisseld. De vooraanstaande Portugese renaissancecomponisten Duarte Lobo (ca. 1565-1646) en Filipe de Magalhães (ca. 1571-1652) hebben een gedegen muzikale opleiding genoten aan de kathedraal van Evora. Hun leermeester Manuel Mendes heeft hen daar mogelijk laten kennismaken met het requiem van De Victoria. Veel werk van De Magalhães is verloren gegaan tijdens de grote aardbeving die Lissabon in 1755 trof. In een klooster in Coimbra heeft men gelukkig twee gedrukte boeken gevonden met missen en motetten, waaronder het zesstemmige motet ‘Commissa mea pavesco’, geschreven in een beweeglijke polyfone stijl. De woordschildering van het woord ‘pavesco’, met imiterende stijgende en dalende lijnen, kenmerkt dit meesterwerk. Het concert wordt afgesloten met het zesstemmige motet ‘Audivi vocem de caelo’ van Duarte Lobo. Ook dit werk werd gewoonlijk aansluitend aan een dodenmis uitgevoerd. Het is opgezet in een polyfone stijl met opmerkelijke dissonanten en opent met een imitatie door de diverse stemgroepen van ‘audivi vocem’ (‘ik hoor een stem’), waarna vijfmaal de vraag ‘dicentem mihi’ (‘wat zei die stem uit de hemel?’) klinkt. Het antwoord, ‘beati mortui’ (‘zalig zijn de doden’), wordt gezongen door de eerste sopranen, gevolgd door een homofoon antwoord in de lagere stemgroepen. Het opwerpen van de drempel tegen de tweede dood heeft dit palet aan Spaanse en Portugese renaissancemuziek opgeleverd: een schat aan prachtige muziek. Frank van Dorsten |