Jan Pieterszoon Sweelinck (1562-1621) • Psalm 42, Ainsi qu’on oit le cerf bruire (uit: Pseaumes de David) • De profundis (uit: Cantiones Sacrae)
J.P. Sweelinck en Samuel Scheidt (1587-1654) • Pavana Hispanica (variaties voor orgel solo)*
Jan Pieterszoon Sweelinck (1562-1621) • Psalm 110, Le Toutpuissant à mon Seigneur et maistre (SSATTB) (uit: Pseaumes de David)
Dietrich Buxtehude (1637-1707) • Ciacona in c (orgel solo)
Johann Sebastian Bach (1685-1750) • Fürchte dich nicht, ich bin bei dir, BWV 228
Pauze
Jan Pieterszoon Sweelinck • Psalm 49, Peuples oyez et l’oreille prestez (uit: Pseaumes de David) • Yeux qui guidez mon ame (SAT) (uit: Rimes françoises et italiennes) • Psalm 150, Or soit loué l’Eternel (uit: Pseaumes de David)
Johann Adam Reincken (1643-1722) • Fuga in g (orgel solo)
Johann Sebastian Bach • Der Geist hilft unsrer Schwachheit auf, BWV 226
Programmatoelichting
Sweelinck en Bach, wie kent ze niet. Al is het maar van de “Bachstraat” of van de afbeelding van Sweelinck op het briefje van vijfentwintig gulden. Jan Pieterszoon Sweelinck was aan het einde van zijn leven in Europa een beroemd componist. Zijn vermaardheid staat in schril contrast met zijn eenvoudige levensstijl. Jan Pieterszoon Sweelinck (1562-1621) werd in Deventer geboren, als oudste zoon van organist Pieter Swibbertszoon en Elsken Sweeling. Op tweejarige leeftijd verhuisde hij met het gezin naar Amsterdam, waar vader Pieter organist werd van de belangrijkste kerk, de Oude of Sint-Nicolaaskerk. De jonge Jan Pieterszoon moet blijk hebben gegeven van een grote muzikaliteit en een even grote belangstelling voor het orgel. Vier jaar na het overlijden van Pieter Swibbertszoon volgt de dan vijftien jaar oude Jan Pieterszoon zijn vader aan het orgel van de Oude Kerk op, een betrekking die hij houdt tot aan zijn dood.
Zijn functie als kerkorganist veranderde tijdens de Reformatie: in die dagen had het orgel geen plaats meer in de christelijke eredienst. De organist was geen kerkelijke functionaris meer, maar had een burgerlijke functie. Het orgelspel beperkte zich tot vóór en na de eredienst, en gedurende de week werd ’s avonds gespeeld. Hoewel het niet direct tot zijn taak behoorde speelde Sweelinck af en toe op de banketten van de burgemeesters en de magistraten met belangrijke gasten. Hij stond bekend als een groot improvisator.
Sweelinck begaf zich eigenlijk nooit buiten zijn woon- en werkplaats Amsterdam. Desondanks bouwde hij een grote reputatie op als organist, muziekpedagoog, klavecinist, componist en orgelbouwexpert. Daarnaast is het opmerkelijk dat hij grondige kennis had van uiteenlopende genres als de Franse chansons, de Engelse virginaalschool, het Italiaanse contrapunt en de Venetiaanse antifonale zangcultuur. Dat is te horen in zijn werk.
Van Sweelinck is een uitgebreide verzameling van composities bewaard gebleven, en er kan onderscheid gemaakt worden in instrumentale composities voor orgel en klavecimbel enerzijds, en vocale composities voor twee tot acht stemmen anderzijds. In zijn muziek is de organische samenhang essentieel: alle elementen staan in dienst van een hechte structuur.
Sweelinck schreef zijn vocale muziek in de stijl van de late Renaissance. Centraal in dit vocale oeuvre staat de toonzetting van het Geneefse Psalter voor twee tot acht stemmen, gebundeld in de boeken Psalmen Davids. Psalm 150, Or soit loué l’Eternel (Thans zij de Eeuwige geprezen), begint met een uitbundige lofzang, gecomponeerd in de zogenaamde echo-techniek: de diverse stemmen werpen elkaar thema’s toe, en weven de structuur van het stuk. Dit stuk is beroemd geworden door de uitbeelding van diverse instrumenten als schalmei, harp, trom etc. Deze populaire psalm toont het vakmanschap van Sweelinck met een geniaal gebruik van de dubbelkorigheid.
Psalm 42, Ainsi qu’on oit le cerf bruire (Zoals je het hert hoort brullen) is een meesterlijke zetting van een “echo-psalm”: de melodie is een aantal keren te horen in de sopraanstemmen. Daarnaast weet Sweelinck een melancholische sfeer op te wekken in het tweede deel van deze psalm, waar chromatisch dalende lijntjes de tekst over tranen ondersteunen. Deze momentjes geven kleur en contrast aan deze prachtige, merendeels opgewekte, psalm.
Prachtige illustraties van de aanwezigheid van de fraaie melodieën uit het Geneefse Psalter zijn verwerkt in één van zijn rijkste en meest inventieve psalmen: psalm 110, Le Toutpuissant à mon Seigneur et maistre...(De Almachtige heeft tot mijn Heer en meester....). Deze psalm, met zeven coupletten, wisselt eenvoudige vier-stemmigheid af met fragiel bezette lied-achtige elementen. Na de eenvoud wordt het stuk afgerond met ingenieuze polyfone imitaties van de eerder gepresenteerde melodische lijnen.
Naast het gebruik van de Franse taal, heeft Sweelinck ook een verzameling Latijnse motetten gecomponeerd, de Cantiones Sacrae uit 1619, waarin hij terugkeert naar de vijfstemmigheid. Het motet De profundis clamavi ad te Domine (Uit de diepten roep ik tot U, Heer) is een voorbeeld van een chromatisch motet: de opening van het motet “...uit de diepte..” is laag getoonzet in alle stemmen. In de daaropvolgende uitroep “...roep ik tot U Heer”, illustreert Sweelinck de roep naar de Schepper door gebruik te maken van octaafsprongen en dissonanten.
Sweelinck maakte ook, naast de religieuze werken, ontspannende wereldlijke uitstapjes: de Rimes Françoises et Italiennes. De Rimes zijn hoofdzakelijk twee- of driestemmig geschreven. De teksten van de Franse Rimes komen van de dichter Philippe Desportes. Yeux, qui guidez mon ame en l'amoureux voyage (Ogen, die mijn ziel op zijn verliefde tocht geleiden) is een driestemmig gezet sonnet, waarin de dichter de ogen van zijn geliefde beschrijft. Ritmische contrasten en een haast instrumentale virtuositeit kenmerken dit werk.
Sweelinck is in Europa beroemd geworden om zijn orgelspel. Hij verenigde de nieuwe vormen, die uit Venetië waren overgekomen, met de technieken van de Engelse virginalisten. De door hem ontwikkelde speelwijze en zijn composities voor orgel en klavecimbel vallen in feite in drie groepen uiteen: gewijde en wereldlijke variaties, toccata's en fantasieën. Met zijn variaties op psalmmelodieën opende hij de weg voor de indrukwekkende ontwikkeling van het orgelkoraal. Met zijn fantasieën legde hij de basis voor de evolutie van de fuga. Met zijn toccata's paste hij op geniale wijze de Venetiaanse techniek van het dubbelkoor aan aan de twee manualen van het orgel. Zijn roem als organist had tot gevolg dat uit alle winstreken leerlingen naar Amsterdam kwamen om les te nemen bij de meester. Duitse leerlingen, als Jacob Praetorius, Samuel Scheidt en Heinrich Scheidemann, stonden aan de basis van de Noordduitse orgelschool. De Duitsers hadden de mankracht om voort te bouwen op wat hij had aangegeven. De invloed van deze Noordduitse orgelschool strekte zich uit tot in de tijd van Johann Sebastian Bach.
De zes Motetten BWV 225-230 van Johann Sebastian Bach (1685 – 1750) nemen een uitzonderlijke positie in binnen zijn oeuvre. Het puur vocale motet was ook al in zijn tijd een wat gedateerd genre geworden. De prominente plaats die het motet eeuwenlang in de liturgie had ingenomen – in de renaissance was het motet naast de mis het belangrijkste muzikale genre – was inmiddels overgenomen door de cantate. Bach componeerde zijn motetten dan ook voor bijzondere gelegenheden en niet voor de wekelijkse liturgie. Vier motetten waren bedoeld voor een begrafenis, de twee overige voor een andere, eenmalige gebeurtenis. DerGeist hilft unser Schwachheit auf,BWV 226, is een voorbeeld van een dergelijk begrafenismotet. De dubbelkorigheid is, net als bij de composities van Sweelinck, ook hier weer evident: twee koren, die met elkaar in dialoog treden en elkaar imiteren. Het werk bestaat uit drie delen, waarbij de eerste twee delen een fijn weefwerk vormen door de diverse stemmen. Het laatste deel bestaat uit een koraal, waarbij de twee koren versmelten tot één vierstemmig koor. Ook het motet Fürchte dich nicht,BWV 228, is een begrafenismotet en begint ook met een dicht weefsel van stemmen. Illustratief voor dit motet is de dramatisch dalende chromatische lijn in het tweede deel bij de tekst “Denn ik habe dich erlöset”. Het wordt als symbool gezien voor het loslaten van het leven.
Dat de invloed van Jan Pieterszoon Sweelinck zo ver zou reiken kan men niet bedacht hebben toen men zijn grafschrift dichtte:
“ Hier leidt, die stelde wijz den Conincklijcken woorde, En Sion galmen deed, dat men ’t in Holland hoorde”