Knut Nystedt Stabat Mater cellist: Adolfo Gutiérez Arenas
John Tavener Svyati cellist: Gavriel Lipkind
Programmatoelichting
Nieuwe spiritualiteit Uiteraard staat ook in de composities op het programma van dit slotconcert de cello centraal. Afgezien van het eerste werk van Arvo Pärt voor koor a cappella klinkt in alle andere werken steeds minimaal één cello. De cello komt puur instrumentaal aan bod in de werken van Sariaaho en Pärt (in Fratres) en als partner van het koor in de werken van Nystedt en Taverner. Maar dit is niet de enige verbindende schakel tussen de verschillende werken van dit programma. Hun scheppers, de Est Arvo Pärt, de Brit John Tavener en de Noor Knut Nystedt, zijn alle drie prominente en succesvolle hedendaagse componisten van met name koormuziek. Last but not least worden hun composities verbonden door de spiritualiteit. Met name Arvo Pärt en John Tavener hebben school gemaakt met hun spirituele composities, die op basis van eenvoud en puurheid, van tijdloosheid en mystieke rust, een almaar breder publiek weten aan te spreken.
Arvo Pärt – Triodion (1998) In het muzikale landschap van de laatste 30 jaar is Arvo Pärt (*1935) een opmerkelijk fenomeen. In bepaald opzicht een oase. Terwijl om hem heen complexiteit en virtuositeit vaak het hoogste goed lijken, is zijn muziek een rustpunt, een toonbeeld van eenvoud en een spirituele ervaring. Geen wonder dat hij in de officiële muziekwereld aanvankelijk met argusogen werd bekeken en slechts door weinig vakgenoten serieus werd genomen. Maar hoe anders reageerde het publiek: zijn muziek werd al gauw een groot succes en tot aan de dag van vandaag is de schare Pärt-liefhebbers groeiende. Ook in de officiële muziekwereld heeft de aanvankelijke scepsis trouwens plaats gemaakt voor waardering en respect.
Dat de zo herkenbare stijl van Pärt niet zo maar uit de lucht is komen vallen mag blijken uit de lange weg die hij als componist heeft moeten gaan. Hij werd geboren in Paide (Estland) en studeerde aan het conservatorium van Tallinn. Al tijdens zijn studie componeerde hij veel filmmuziek en een jaar voor zijn afstuderen in 1963 ontving hij van de Russische staat eerste prijzen voor verschillende composities. Ondanks het feit dat Sovjet-componisten in die tijd weinig toegang hadden tot de Westerse muziek was Pärt in 1960 de eerste Estlandse componist die een werk schreef waarin hij gebruik maakte van de complexe seriële techniek. Meer dan zestig werken componeerde hij in deze stijl, al ging hij gaandeweg vrijer om met de rigide uitgangspunten. Na het componeren van Credo, in 1968, liet hij enkele jaren niets meer van zich horen. In die periode bestudeerde hij de Franco-Vlaamse polyfonie van de 14e, 15e en 16e eeuw. Gebaseerd op die stijl schreef hij in 1971 zijn Derde Symfonie, een werk dat hij zelf omschreef als ‘een blijmoedig werk, maar nog niet het eindpunt van mijn wanhoop en zoektocht’. Opnieuw legde hij zichzelf een zwijgen op en dook nog verder terug in de muziekgeschiedenis, naar het Gregoriaans en de wortels van de Westerse muziek.
In 1976 kwam hij terug met muziek die radicaal verschilde van zijn vorige werken. De techniek die hij in die periode ontwikkelde en die sindsdien zijn handelsmerk is geworden, wordt door hemzelf omschreven als ‘tintinnabuli’ (Latijn voor kleine klokjes). ‘Ik ontdekte’, zo beschreef hij zijn stijl zelf, ‘dat het genoeg is wanneer een enkele noot mooi wordt gespeeld of gezongen. Deze ene noot, of een zachte slag of een moment van stilte, geeft me troost. Ik werk met heel weinig elementen, met één of twee stemmen. Ik bouw met primitieve materialen, met de drieklank, in één enkele toonsoort. De drie noten van de drieklank zijn als klokken en daar heb ik mijn stijl naar genoemd.’
Nadat hij zijn stem had teruggevonden componeerde hij in 1977 drie stukken die nog steeds behoren tot zijn meest uitgevoerde werken: Fratres, Cantus in memoriam Benjamin Britten en Tabula Rasa. In 1980 vestigde hij zich in het Westen, eerst in Wenen en daarna in Berlijn. Sinds die tijd concentreert hij zich op het schrijven van religieuze werken voor verschillende bezettingen. Zijn succes is niet in de laatste plaats te danken aan een aantal musici dat zijn werk op voortreffelijke wijze voor het voetlicht bracht. Met name de dirigent Neeme Järvi en Paul Hillier’s beroemde Hilliard ensemble (en later zijn Theatre of Voices) hebben vele werken van Pärt in première gebracht.
Triodion is een groot motet uit 1998 voor koor a cappella. In feite zijn het drie odes voor respectievelijk Jezus, Maria en St. Nicolaas. De teksten zijn genomen uit een Orthodox gebedsboek. Het werk kwam tot stand in opdracht van Lancing College in Sussex dat in dat jaar zijn 150-jarig bestaan vierde. Vijftig jaar eerder had Benjamin Britten voor de school, die St Nicolaas als schutspatroon heeft, zijn Nicolas cantata geschreven. Elke ode begint met een plechtig eerbetoon aan de heilige, in de eerste en laatste ode uitmondend in machtige akkoorden. Daarna wordt de heilige aangeroepen waarbij dezelfde tekstregel op een mantra-achtige manier wordt herhaald, onderbroken door lange stiltes. Misschien blijkt hieruit wel het uiteindelijk doel van Pärt: stilte.
Knut Nystedt – Stabat Mater (1986) Knut Nystedt (*1915) is een van de belangrijkste Noorse componisten van na de Tweede Wereldoorlog. Hij is bovendien een van de weinige hedendaagse Noorse componisten die wereldwijd wordt uitgevoerd. Nystedt werd opgeleid als organist, koordirigent en componist en vervulde lange tijd belangrijke functies in het Noorse muziekleven. Zo was hij meer dan dertig jaar cantor en organist van de Torshov Kirke in Oslo, was hij ruim twintig jaar dirigent van de Schola Cantorum van de Universiteit van Oslo en dirigeerde hij veertig jaar lang het, ook internationaal zeer actieve, Noors Solistenkoor (Det norske solistkor). De composities van Nystedt, die als componist o.m. bij Aaron Copland studeerde, hebben dan ook een stevig praktisch fundament. Naast een aantal orkestwerken componeerde Nystedt vooral koormuziek: hij schreef inmiddels ruim 300 koorwerken, in allerlei genres.
In 1986 componeerde Nystedt een Stabat Mater voor gemengd koor en cello, zijn opus 111. De tekst is die van de bekende middeleeuwse hymne ‘Stabat mater dolorosa’, die door de eeuwen heen door talrijke componisten is getoonzet. Nystedt voegt aan die reeks een mooie eigen versie toe, waarin hij de vertwijfeling en hoop die uit de tekst spreken, fraai muzikaal weet te verbeelden. Hij heeft de compositie opgebouwd rond een centrale, dramatische cellosolo. Mooi en effectief is het contrast tussen de vloeiende melodische lijnen en de wringende dissonanten.
John Tavener – Svyati (1995) De Britse componist John Tavener (*1944) brak na zijn muziekstudie aan de Royal Academy of Music al snel door met werken als The Whale, In alium en Celtic Requiem. In vroege werk concentreerde Tavener zich al op het spirituele en religieuze en dan met name op de rituele elementen van het Rooms Katholicisme, uitmondend in zijn omstreden opera Thérèse (over de heilige Thérèse van Lisieux). In 1977 maakte Tavener de overstap naar de Russisch Orthodoxe Kerk, waarin hij zijn spirituele ‘thuis’ vond. Zijn muziek van na die overgang heeft nog aan spiritualiteit en intensiteit gewonnen. Zijn composities uit de jaren tussen 1981 en 1986 zijn vrijwel zonder uitzondering voor koor of stem geschreven, op Orthodoxe teksten. Sinds 1986 componeert Tavener ook weer puur instrumentale muziek, zoals het buitengewoon succesvolle The Protecting Veil voor cello en strijkorkest uit 1987. Maar ook de instrumentale muziek is doortrokken van Byzantijnse invloeden.
Terwijl Tavener aan de eerste schetsen voor Svyati werkte, hoorde hij van het overlijden van de vader van een goede vriendin. Het werk is door dit gegeven beïnvloed en is geschreven ter nagedachtenis aan de overledene. De tekst van Svyati, het Trisagion (‘O Heilige God, Heilig en sterk, Heilig en onsterfelijk, Wees ons genadig’), is in het Kerkslavisch en wordt in bijna elke Russisch Orthodoxe dienst gebruikt. Het meest prominent gebeurt dit in de orthodoxe uitvaartdienst, wanneer de kist van de overledene wordt gesloten en uit de kerk wordt gedragen gevolgd door de stoet van rouwenden met kaarsen. In Taveners zetting beeld de cello de priester uit of het Ikoon van Christus en moet zij op enige afstand van het koor een plechtige dialoog met haar aangaan. Tavener heeft met Svyati een ontroerend werk geschapen van een grote spirituele kracht.