Tomás Luis da Vittoria (1548-1611): Missa pro Victoria, voor 9 stemmen (1600)
Antonio de Cabezón (1510-1566): Tiento del octavo tono (orgel)
• Da Vittoria: Kyrie • Da Vittoria: Gloria
Francisco Correa de Arauxo (ca. 1576-1654): Tercero tiento de baxon de septimo tono (orgel)
• Arvo Pärt (*1935): Dopo la vittoria (1996/1998)
• Da Vittoria: Credo
Pedro de Araújo (+1684?) Meio registo de primo tom de dois tiples (orgel)
• Rudolf Escher (1912-1980): Le vrai visage de la paix (1953)
• Da Vittoria: Sanctus en Benedictus
Juan Bermudo (ca. 1510-ca. 1565): Cantus del modo octavo (orgel)
• Krzysztof Penderecki (*1933): Agnus Dei (1981)
• Da Vittoria: Agnus Dei
Vocaal Ensemble Multiple Voice o.l.v. Paul de Kok m.m.v. Stephen Taylor, orgel Concerten: 08 02 2008 Pieterskerk, Utrecht 10 02 2008 H. Michaëlkerk, Schalkwijk
Programmatoelichting Da Vittoria: Missa pro Victoria Centraal in ons programma ‘Victorie en Vrede’ staat een bijzonder gelegenheidswerk van de Spaanse componist Tomás Luis da Vittoria (1548-1611): de Missa pro Victoria. Het is een laat werk, in 1600 in Madrid gepubliceerd in een bundel met missen, magnificats, motetten en psalmen. Hoogstwaarschijnlijk is het werk geschreven ter gelegenheid van de plechtige viering van de Vrede van Vervins, twee jaar eerder in de Notre-Dame te Parijs, in aanwezigheid van de Franse koning en een gezant van de Paus. Deze vrede volgde op de drie jaar durende oorlog tussen Frankrijk en Spanje en hun vorsten Hendrik IV en Philips II. Hendrik IV had Spanje in 1595 de oorlog verklaard, sloot een jaar later een verbond met Engeland en de Verenigde Nederlanden en dwong Philips II in 1598 zijn aanspraken op de Franse troon op te geven.
De maar liefst negenstemmige mis is gebaseerd op La Guerre, een in zijn tijd befaamd chanson van de Fransman Clément Janequin, uitgegeven in 1528, maar daterend van ruim daarvoor en handelend over de slag van Marignano van 1515. Het was in de renaissance gebruikelijk missen te baseren op een bestaand muzikaal model van eigen hand of van een andere componist (de zgn. parodie-missen). Janequins bekende chanson is bijvoorbeeld ook door Francisco Guerrero, een Spaans tijdgenoot van Da Vittoria, geparodieerd. Het chanson van Janequin is een muzikale uitbeelding van de strijd tussen Fransen en Zwitsers en bootst de klank na van kanonnen, musketten, zwaarden en trompetgeschal. De mis van Da Vittoria gaat minder ver in haar klankmatige uitbeelding van concreet oorlogsgekletter dan het model van Janequin. De mis is nu eenmaal een gematigder genre dan het chanson, waarin tekstuitbeelding en klanknabootsing veelgebruikte technieken zijn. Desalniettemin buit Da Vittoria de mogelijkheden van de dubbelkorige textuur ten volle uit om de martiale grandeur goed te doen uitkomen.
De negenstemmige opzet van deze mis is tamelijk uniek, omdat de dubbelkorigheid in dit soort werken doorgaans tot achtstemmigheid beperkt blijft. Da Vittoria hanteert een eerste koor van vijf stemmen (SSATB) en een tweede van vier (SATB), ongetwijfeld om daarmee meer contrast te realiseren. Uit de ons over de vredesceremonie van Parijs overgeleverde informatie valt af te leiden dat de componist de zangstemmen van beide koren door instrumenten liet begeleiden, een praktijk die in Spanje overigens gebruikelijk was. Daarbij werd in het eerste koor elke stem meervoudig bezet en begeleid door luid klinkende instrumenten als cornet, zink, dulciaan en orgel (aangeduid als de ‘voix fortes de la Chapelle’). In contrast daarmee was het tweede koor solistisch bezet en werd het begeleid door zachter klinkende instrumenten als violen en luit (‘les voix douces’).
We beperken ons in deze concerten tot een a cappella uitvoering, waarmee we de klankpracht van de originele, historische uitvoering natuurlijk niet helemaal kunnen evenaren. Maar dat was in de renaissance zelf ook heel gebruikelijk: vocale werken werden uitgevoerd al naar gelang de plaatselijk voorhanden zijnde bezetting qua zangers en instrumenten. De vijf delen van de mis worden in ons programma afgewisseld met drie, daarmee contrasterende, moderne koorwerken. Net als de Missa pro Victoria gaan ook deze over victorie en vrede. Organist Stephen Taylor lardeert het geheel met orgelmuziek van Spaanse en Portugese tijdgenoten van Da Vittoria (zie hierna).
Pärt: Dopo la vittoria Het eerste moderne koorwerk is van de hand van de Estse componist Arvo Pärt (*1935), een componist die inmiddels al vele koorwerken schreef. Zijn recente Dopo la vittoria (Na de overwinning) werd in 1996 gecomponeerd in opdracht van de stad Milaan, ter gelegenheid van de de viering van de 1600e (!) verjaardag van de sterfdag van de Heilige Ambrosius in 1997. Het Zweeds Radiokoor gaf op 6 december van dat jaar in de Milanese Basilica di San Simpliciano de eerste uitvoering. In 1998 onderging het werk nog revisie en kreeg het zijn uiteindelijke vorm.
Onderwerp van de compositie is het ontstaan van het Te Deum, een vroegchristelijke hymne waarvan de legende zegt dat hij door Ambrosius is geschreven en die daarom ook wel de ‘Ambrosiaanse lofzang’ wordt genoemd. Volgens een andere overlevering zou de hymne door Ambrosius en Augustinus samen zijn gecomponeerd. Dat zou bovendien gebeurd zijn bij gelegenheid van de doop van Augustinus door Ambrosius in het jaar 387. Het Te Deum werd uiteindelijk ingevoerd als slothymne van de metten (het ochtendgebed), maar wordt daarnaast al eeuwenlang als feestelijke lofzang gebruikt bij tal van plechtige gelegenheden (belangrijke wijdingen, kroningen, processies en dankdiensten).
Pärt volgt in zijn compositie letterlijk de compendiumtekst over het ontstaan van het Te Deum uit een in Rusland gepubliceerde ‘Geschiedenis van Kerkzangers en Kerkgezangen’. De overwinning waarvan in de tekst sprake is, is niet die van een gewone oorlog, maar die in een geloofsaangelegenheid en betreft de dubbele veroordeling van de leer van de Arianen inzake de goddelijkheid van Christus door achtereenvolgens het concilie van Nicea (in 325) en dat van Constantinopel (in 381).
Escher: Le vrai visage de la paix Componist Rudolf Escher (1912-1980) was een leerling van Willem Pijper. Hij probeerde zich net als zijn leermeester te ontworstelen aan de invloeden van de Duitse laatromantiek en zocht aansluiting bij de Franse toonkunst van met name Claude Debussy. Composities voor koor nemen in het betrekkelijk kleine oeuvre van Escher een prominente plaats in. Hij was een groot liefhebber van de vocale muziek uit de renaissance, hetgeen het muzikale idioom van zijn eigen koormuziek duidelijk heeft beïnvloed. Le vrai visage de la paix is Eschers eerste compositie voor koor en is net als de overige werken in dit programma een gelegenheidswerk. Hij componeerde het in 1953 in opdracht van de stad Amsterdam op het gelijknamige gedicht van de Franse dichter Paul Eluard. Het werk is een uitbundige lofzang op de vrede, de vrijheid en de rechtvaardigheid met een duidelijke humanistische boodschap. De muziek heeft net als de tekst een vrije vorm. Het gedicht van Eluard was voor Escher een ideale inspiratiebron ‘omdat het nergens omschrijving is, doch enkel evocatie en gelijkenis.’ Escher hecht sterk aan de verstaanbaarheid van de tekst en combineert in polyfone gedeelten tekstdragende stemmen bij voorkeur met stemmen die slechts vocaliseren. Zoals ook in veel van zijn latere koorwerken sluit de melodiek van de compositie nauw aan bij de natuurlijke cadans van de tekst.
Penderecki: Agnus Dei De Pool Krzysztof Penderecki (*1933) is de componist van een aantal belangrijke koorwerken. Hij componeerde tot op heden zowel een tiental a cappella koorwerken, als een aanzienlijke reeks werken voor koor en orkest. Een van de belangrijkste daarvan, het Requiem Polskie (Poolse Requiem) ontstond in verschillende stadia tussen 1980 en 1984. Penderecki droeg het op aan het lijden en de opofferingen van zijn vaderland Polen. In feite kwam het werk grotendeels voort uit een aantal aanvankelijk op zichzelf staande gelegenheids- en opdrachtwerken. Het eerste daarvan was Lacrimosa, in 1980 geschreven in opdracht van vakbondsleider Lech Walesa van Solidariteit, die een compositie bestelde voor de onthulling van een monument voor de slachtoffers van de opstand in Gdansk. Penderecki schreef hiervoor een Lacrimosa. Het Agnus Dei volgde een jaar later, naar aanleiding van het overlijden op 28 mei 1981 van Penderecki’s vriend, kardinaal Wyszynski. ‘Ik hoorde het nieuws in de ochtend en componeerde het Agnus Dei nog diezelfde dag’. Penderecki gaf het werk aanvankelijk als titel In Memoriam. De eerste uitvoering vond kort daarop plaats bij de bijzetting van de kardinaal in de Kathedraal van Warschau. Met de toevoeging van een Dies irae (1984), geschreven ter herdenking van het Poolse verzet tegen het Nazisme, en vijf andere delen, ontstond op die manier stapsgewijs het complete Poolse Requiem dat in 1984 in premiere ging. In 1993 tenslotte voegde Penderecki nog een Sanctus toe, waardoor het uiteindelijke werk negen delen telt. Het requiem is geschreven voor een grote bezetting van vier solisten, twee gemengde koren en groot orkest, op het achtstemmige Agnus Dei na, dit is uitsluitend voor koor a cappella.
Kardinaal Wyszynski, leider van de Katholieke Kerk in Polen, botste tijdens zijn leven veelvuldig met het communistische regime. In zijn Agnus Dei uit Penderecki zijn verdriet om het overlijden van zijn vriend. Het werk is echter ook een uiting van woede over het onrecht dat dit regime de kardinaal had aangedaan. De ingetogen en waardige sfeer van het werk wordt tweemaal doelbewust onderbroken door crescendo-passages op de tekst ‘qui tollis peccata mundi’ (hij die de zonden der wereld draagt). Het tweede crescendo mondt uit in een wringend dissonante cluster op het woord ‘peccata’ (zonden), door het koor gezongen ‘quasi un grido’ (als een schreeuw). Daarna keert de stemming van het begin terug en laat Penderecki dit aangrijpende, zeer persoonlijke werk eindigen in een berustend ‘requiem sempiternam’ (de eeuwige rust’).