Paul Hindemith (1895-1963): Six chansons (Rainer Maria Rilke) 1. La Biche 2. Un Cygne 3. Puisque tout passe 4. Printemps 5. En Hiver 6. Verger
Claude Debussy (1862-1918): Trois chansons de Charles d’Orleans (Charles d'Orleans) 1. Dieu! qu’il la fait bon regarder 2. Quant j’ai ouy le tambourin 3. Yver, vous n’estes qu’un villain
Hugo Wolf (1860-1903): Sechs geistliche Lieder (Joseph Eichendorff) 1. Aufblick 2. Einkehr 3. Resignation 4. Letzte Bitte 5. Ergebung 6. Erhebung
--- pauze ---
Gustav Mahler (1860-1911): Die zwei blauen Augen (uit: Lieder des fahrenden Gesellen) (1896) (bewerking voor 4 vier-stemmige koren van Clytus Gottwald)
Gerald Finzi (1901-1956): Seven Poems of Robert Bridges 1. I praise the tender flower 2. I have loved flowers that fade 3. My spirit sang all day 4. Clear and gentle stream 5. Nightingales 6. Haste on, my joys! 7. Wherefore tonight so full of care
“Rose, oh reiner Widerspruch, Lust, Niemandes Schlaf zu sein unter soviel Liedern". Puur poëzie. Zelden heeft een grafschrift zo uitdagend op het verklarend vermogen van dichters en beschouwers gewerkt als juist dat van Rainer Maria Rilke. Rainer Maria Rilke stief op 29 december 1926 in het sanatorium van Valmont sur Territet (Zwitserland). Zijn korte leven werd gekenmerkt door een voordurend gevecht tussen hartstochtelijk leven en dichterschap, tussen een werelds mens zijn en een absoluut kunstenaar. Met behulp van de menselijke ervaring probeerde Rilke het wezen van dingen te pakken te krijgen. Zo zijn gedichten ontstaan over dingen, die door een intensieve waarneming het eigenlijke en tijdloos geldende van de beschreven zaken naar voren brengen. Hierdoor stijgen ze boven zichzelf uit en werken bewustzijnsvormend op de lezer. Dit leidt tot het voor Rilke karakteristieke expressionisme. Een voorbeeld is zijn gedichtencyclus “ Vergers” (de boomgaard).
Paul Hindemith (1895–1963) was compositiedocent aan de Musikhochschule in Berlijn. Hindemith vormde in Duitsland het boegbeeld van de stroming die een radicale breuk met de laat negentiende-eeuwse Romantiek voorstond. Hij gebruikte al snel 'jaren-20' tendensen als spot, persiflage, lichte muziek en expressionisme in zijn muziek. In 1935 werd zijn muziek door de Nazi’s als “entartet” bestempeld. Hij vluchtte naar Zwitserland, waar hij in contact kwam met het werk van Rilke. Als dank voor zijn verblijf in Zwitserland schreef hij zijn “Six Chansons” voor het plaatselijke koor. De “Six chansons” zijn tonaal en op een “volksliedachtige” wijze geschreven: eenvoud en met een minimum aan pretenties. De stukken volgen het metrum van de gedichten van Rilke.
Charles d’Orléans (1394–1465) was prins en dichter. Als slachtoffer van één van de Frans-Engelse oorlogen heeft hij van 1415 tot 1440 gevangen gezeten in Engeland. Gedurende zijn gevangenschap heeft hij in meerdere opzichten niet stilgezeten. Naast het schrijven van literair en wetenschappelijk werk stond hij aan het Engelse hof van Suffolk ook bekend als "le plus grand des amoureux", uiteraard slechts gebaseerd op zijn poëtische vaardigheden en zijn hoofse spraak. Dit geïsoleerde leven heeft ertoe geleid dat zijn gedichten vaak getypeerd zijn als kunstmatig, oppervlakkig en wars van realiteit. Het is dan ook bijzonder dat Claude Achille Debussy (1862 – 1918) dit werk als inspiratiebron gebruikt heeft. Zonder Debussy zou er waarschijnlijk nooit sprake geweest zijn van impressionisme in de muziek. Het impressionisme in de muziek staat voor een benadering die is gericht op het weergeven van stemmingen en zintuiglijke indrukken, met harmonie en klankkleur als belangrijkste middelen. Deze muziek heeft niet de uitdrukking van diepe emoties of de uitbeelding van een verhaal tot doel. Het wil alleen een bepaalde stemming of beleving oproepen. Suggestieve titels en verwijzingen naar natuurlijke geluiden, een 'zwevend' ritme, karakteristieke flarden melodisch materiaal en dergelijke moeten dit streven ondersteunen. Illustratief zijn de “Trois Chansons de Charles d’Orléans” voor koor a capella. Als impressionist pur sang heeft Debussy getracht aan deze oude werken kleur en stemming toe te voegen.
Gerald Finzi (1901-1956) was zich al op vroege leeftijd bewust van de onzekerheid van het menselijke bestaan. Voor zijn achttiende jaar had hij de dood van zowel zijn vader, drie broers en zijn leraar moeten verwerken. Voor zijn 50ste wist hij dat hij de ziekte van Hodgkin had en stervende was. Het besef dat er niets zeker is in dit leven is de sleutel tot het werk van Finzi. In dit kader is het begrijpelijk dat zijn muziek “herfstachtig“ getint is. Er is weinig werk dat luchtig of vrolijk is. Hij schrijft voornamelijk in tonale stijl.
Finzi was een verzamelaar. Zo verzamelde en kweekte hij met uitsterven bedreigde appels. Daarnaast verzamelde hij een enorme bibliotheek van prachtige boeken over allerlei onderwerpen van poëzie, filosofie tot proza. Hij was een grote liefhebber van deze Engelse literatuur en poëzie. Deze belangstelling komt duidelijk tot uiting in de zettingen voor koor en lied. Robert Seymour Bridges (1844–1930) behoorde tot zijn favoriete dichters. Bridges was in die tijd een beroemd dichter en was houder van het laureaat voor Engelse Dichtkunst (1913). Hij werd voornamelijk geroemd voor zijn beheersing van de prosodie, de leer van het gebruik van woorden en lettergrepen in de versbouw van een taal. De grootste erfenis die Finzi heeft nagelaten is zijn kunst om woorden op muziek te zetten. Slechts weinig componisten hebben hem kunnen evenaren. De “Seven poems” uit de “Collected Poems of Robert Bridges” zijn illustratief. Het zijn dan ook zijn liederen die het meest perfect zijn van zijn werken.
De Oostenrijkse componist Hugo Wolf (1860–1903) is vooral bekend geworden vanwege zijn liederen met pianobegeleiding. In dit genre kan men hem in kwalitatief opzicht met Schubert op één lijn plaatsen. Vooral de manier waarop Wolf een tekst muzikaal weet te verklanken, in melodisch, ritmisch en harmonisch opzicht, is uniek. Ook in de ‘Sechs geistliche Lieder’ voor vierstemmig koor a capella is dat al hoorbaar. Het is opvallend hoe kleurrijk en sensitief, vooral in harmonisch opzicht, Wolf deze teksten van Josef von Eichendorff (1788-1857) gestalte geeft. Eichendorff wordt gezien als belangrijke vertegenwoordiger van de Romantische lyriek. Hij beschrijft in zijn gedichten zijn verbintenis met de natuur. De gebruikte metaforen en beelden wijzen naar een diepere zin. De beschreven natuur verwijst naar de Schepper en vormt zo een brug naar religie. De teksten van de ‘Sechs geistliche Lieder’ zijn weliswaar religieus van inhoud, maar dat betekent geenszins dat het hier om liturgische werken zou gaan. De liederen hebben een uitgesproken romantisch en algemeen religieus karakter. Wolf componeerde de Sechs geistliche Lieder na een verbroken relatie. Deze compositie is de sublimering van zijn geestelijke leed rondom deze crisis. De zes koorwerken vormen een cyclus van overdenkingen. Na het inleidende Aufblick begint de kern van de cyclus met het mystieke Einkehr. Eichendorffs emotionele naïviteit weerspiegelt tegen de strenge, koraalachtige muziek van Wolf. De opening van het volgende koorwerk, Resignation, met zijn veeleisende stemvoering, is moeilijk te bevatten en kent talrijke prachtige “smekende” passages. Het “smekende” in de muziek wordt in Letzte Bitte met nog grotere intensiteit ontwikkeld, waarbij de muziek steeds complexer moduleert, totdat in de laatste maten de rust wederkeert. Hierna komt Ergebung, de afsluitende onderwerping. De treurige stemming van de muziek is aangrijpend. In dit stuk heeft de componist het lijden van de mensheid willen weergeven. Dit laatste stuk heeft ook bij de uitvaart van de componist geklonken: de finale onderwerping na ondraaglijk leed.
Niet alleen als componist maar ook als dirigent geldt Gustav Mahler (1869 – 1911) als één van de belangrijkste persoonlijkheden in de muziek van het fin de siècle. In zijn werken probeert hij steeds weer een weerspiegeling van de wereld in haar totaliteit te scheppen. Hij plaatst daarbij de wereld van de realiteit in de zin van maatschappelijke leugenachtigheid, lijden, bruutheid en lawaai tegenover een zogenaamde "andere wereld", die zich onderscheidt door een natuur die niet door menselijk ingrijpen is aangetast, door dromen en door het zich bezinnen over zichzelf. In zijn op het volkslied georiënteerde liederen geeft Mahler de voorkeur aan regelmelodiek, eenvoudige opbouw van periodes en een diatonische melodievoering. Het (gevarieerde) lied in coupletvorm is één van de belangrijkste vormprincipes van Mahlers liederen, die - overeenkomstig de volkspoëzie - thema's als liefdesverdriet en -geluk, lentegevoelens, afscheid, verlangen enz. bevatten. De cyclus ‘Lieder eines fahrenden Gesellen’ lijkt te zijn geïnspireerd op het einde van een ongelukkige liefdesaffaire. De woorden zijn geschreven door de componist en lijken onder invloed te staan van het boek “Des Knaben Wunderhorn”, een verzameld werk van Duitse Poëzie. “Die zwei blauen Augen von meinem Schatz” beschrijft het lijden van een jonge man na een verbroken relatie: “was het maar nooit gebeurd, dan was alles weer goed”. Liefde en leed, wereld en dromen worden gevangen in dit lied. Kortom, puur poëzie.