Vocaal ensemble Multiple Voice
  • Home
  • Koor
    • Over ons
    • Koorleden
    • Bestuur en commissies
    • Muzikale partners
    • Vacatures
    • Vrienden
    • Ledenwebsite
  • Concerten
    • Actuele projecten
    • Historisch overzicht concerten
  • Dirigent
  • Media
    • Foto's
    • Audio
    • Video
    • Recensies
    • CD 'In Flanders fields'
    • Lustrum CD
  • Contact

Bach cum suis

J.M. Bach (1648-1694)
Halt, was du hast
Fürchtet euch nicht

J.H. Schein (1586-1630)
Da Jakob vollendet hatte
Ich lasse dicht nicht

J.S. Bach (1685- 1750)
Jesu, meine Freude

J.C.F. Bach (1732-1809)
Wachet auf, ruft uns die Stimme

J.C. Bach (1642-1703)
Ich lasse dicht nicht
Fürchte dich nicht

Programmatoelichting

Iemand die zo rond 1770 in Noord—Duitsland de naam ‘Bach’ liet vallen,
doelde waarschijnlijk op Carl Philipp Emanuel Bach. Wie dat in
diezelfde tijd in Londen deed, dacht waarschijnlijk aan Iohann Christian
Bach. Beiden waren zonen van de grote Johann Sebastian, maar toen die
in 1750 overleed, was hij bij het grote publiek al lang uit de gratie en werd
zijn muziek afgedaan als ‘saai en geleerd’. Vandaag de dag denken we
daar heel anders over: er is nauwelijks een componist te bedenken die zo’n
onaantastbare status heeft bereikt als Johann Sebastian Bach.

Dat J.S. Bach een aantal belangrijke componerende zonen heeft
voortgebracht is algemeen bekend, maar dat diezelfde Bach een telg is uit
een muzikantenfamilie die haar oorsprong heeft in de vroege zestiende
eeuw, is veel minder bekend. Je zou kunnen zeggen dat J.S. Bach het
topje vormt van een ijsberg die bestaat uit zo’n tachtig ‘Bachen’ die zich
in een periode van bijna 350 jaar beroepshalve met muziek hebben
beziggehouden. Dat Iohann Sebastian trots was op de ongekend rijke
historie van zijn familie, blijkt wel uit het feit dat hij zelf in 1735 een
genealogie opstelde onder de titel Ursprung der Musicalischen-Bachischen
Familie. Dit document geldt nog steeds als de betrouwbaarste bron voor
het onderzoek naar de familie Bach.
In de periode vóór Johann Sebastian zijn twee Bachen van bijzonder
belang: de broers Johann Christoph (1642-1703) en Johann Míchael
(1648-1694). Hun vader, Heinrich Bach, is een oudoom van Johann
Sebastian.

Johann Christoph werd geboren in Arnstadt en kreeg zijn muzikale
onderricht van zijn vader. Op 23-jarige leeftijd werd hij door het stads-
bestuur van Eisenach uitgenodigd te solliciteren naar de post van organist
aan de Georgenkirche. Na een auditie werd hij aangenomen en kreeg hij
bovendien de post van organist en klavecinist aan het hof van de hertog van
Eisenach. Beide functies behield hij tot aan zijn dood. Johann Sebastian
(geboren in Eisenach!) hoorde zijn achterneef vaak spelen en uit de
Ursprung blijkt dat hij veel bewondering voor hem had. Het is ook bekend
dat Johann Sebastian later enkele werken van Johann Christoph uitvoerde.
Een saillant detail is nog dat het slotkoraal van het motet Ich lasse dich nicht
van Johann Christoph een toevoeging van Johann Sebastian is.
De band die Johann Sebastian met Johann Michael had, is in zekere zin

nog hechter dan die tussen hem en Johann Christoph. Johann Michael is
namelijk de vader van Maria Barbara en zij zou op 20 oktober 1684 met
Iohann Sebastian in het huwelijk treden.

Johann Michael was als organist en instrumentenmaker werkzaam in
Gehren. In een overheidsdocument wordt hij beschreven als een stille,
teruggetrokken en artistiek goed onderlegd onderdaan. In de Ursprung
wordt hij een ‘bekwaam componist’ genoemd. Hoewel hij misschien wat
minder aan de weg timmerde dan zijn broer, doet hij als componist
nauwelijks voor hem onder. Vooral zijn koraalmotetten, een genre
waarvoor hij een uitgesproken voorkeur had, zijn bijzonder de moeite
waard, vooral vanwege de in declamatorische opzicht voorbeeldige
tekstbehandeling.

Van de componerende ].S.-Bach-zonen is Johann Christoph Friedrich
(1732-1795) de op een na jongste. Alleen zijn drie jaar jongere broer
Johann Christian zou hem nog volgen. Hij wordt ook wel de
‘Bückeburg-Bach’ genoemd, omdat hij vanaf 1750 (het sterfjaar van zijn
vader) tot aan zijn dood in dienst was van het hof van dat staatje. Hoewel
Bückeburg op de landkaart niet zoveel voorstelde, stond het culturele
leven er op een hoog peil. Dat was vooral te danken aan de daar
heersende graaf Wilhelm von Schaumburg-Lippe.

Dat J.C.F. Bach het klimaat in Bückeburg toch beperkt vond, blijkt wel
uit het feit dat hij voor zijn oudste zoon, de eveneens componerende
Wilhelm Friedrich Ernst (1759-1845), een meer stimulerende omgeving
zocht bij zijn Johann Christian in Londen. In 1778 gingen ze samen op
reis en ze brachten onderweg een bezoekje aan Carl Philipp Emanuel in
Hamburg. Het was echter niet alleen de zoon die zich het bruisende
Londense muziekleven goed liet smaken: ook vader kwam vol nieuwe
ideeën terug naar Bückeburg. Hij had een pianoforte aangeschaft en
onder invloed van zijn jongste broer en Mozart ontwikkelde zijn stijl zich
steeds meer in de richting van wat we nu de ‘Weense klassieke stijl’
noemen. In het motet Wachet auf is deze invloed duidelijk
waarneembaar.

Marcel Venderbosch

Het koraalmotet en zijn ontwikkelingsgeschiedenis

Het programma dat u in dit concert wordt aangeboden, is opgezet
rondom het motet Jesu, meíne Freude van Johann Sebastian Bach
(1685-1750). Dit opus magnum wordt voorafgegaan door enkele
koraalmotetten van Bachs familieleden Johann Michael, Johann
Christoph en Johann Christoph Friedrich Bach en door twee geestelijke
madrigalen van Johann Herman Schein. We beogen zo de lijn hoorbaar
te maken waarlangs het Duitse motet zich vanaf de vroege zeventiende
eeuw (Schütz en Schein) tot aan de tijd van Bachs zonen (hier
gerepresenteerd door J.C.F. Bach) heeft ontwikkeld.

Johann Hermann Schein
Zonder twijfel was Johann Sebastian Bach de beroemdste onder de
componisten die door de eeuwen heen de functie van cantor aan de
Thomaskirche in Leipzig hebben bekleed. Het cantoraat van Bach (van
1723 tot 1750) rondde een bloeiperiode van nagenoeg twee eeuwen af.
Een van zijn belangrijke voorgangers was Johann Hermann Schein
(1586-1630), cantor in de periode van 1616 tot 1630.
Schein en zijn tijdgenoten, zoals Heinrich Schütz, representeren de
vroege Duitse barok. Zij stonden sterk onder invloed van de Italiaanse
muziek en met name van het Italiaanse madrigaal. Het belangrijkste
kenmerk van deze muzikale stijl is de nauwe relatie tussen tekst en
muziek. In de Italiaanse madrigalen van Monteverdi en Gesualdo
wordt deze stijl van tekstuitbeelding tot een absoluut hoogtepunt
gevoerd.

Componisten als Schein en Schütz pasten deze Italiaanse,
madrigalistische stijl toe op de geestelijke muziek, die voorheen vooral
door de strenge regels van het Contrapunt werd geregeerd. Zo ontstond
een nieuwe vorm, het geestelijk madrigaal, waarin kenmerken van
geestelijke en wereldlijke muziek tot een harmonieuze eenheid werden
samengebracht.

De twee werken van Schein zijn goede voorbeelden van dit nieuwe
genre. Vooral in de tweede compositie, Da Jacob vollendet hatte, is de
toonschildering duidelijk aanwijsbaar (neem alleen al de muzikale
verklanking van het ‘weinet’). Beide werken komen uit de bundel Israels
Brünnlein, een verzameling van 26 geestelijke madrigalen op teksten uit
het Oude Testament.

Johann Michael Bach
Ook in de koraalmotetten van de broers Johann Christoph en Johann
Michael Bach is de invloed van het Italiaanse madrigaal aanwezig, zij
het veel minder nadrukkelijk dan in de werken van Schein. Bedoelde
motetten ontstonden doorgaans als gelegenheidswerken voor
begrafenissen, huwelijken en andere bijzondere gebeurtenissen. In de
meeste gevallen zijn deze werken dubbelkorig, homofoon en eenvoudig
van opzet.

Het begrafenismotet Halt, was du hast van Johann Michael Bach
(1648-1694) is een mooi voorbeeld. De twee koren hebben een
verschillende rol: het eerste koor zingt het koraal, Jesu, meine Freude, in
een vierstemmige zetting (SATB), terwijl het tweede koor, bezet met de
lage stemmen ATTB, daartussendoor als in een soort van gebed de
tweede tekst zingt, die echter geen koraaltekst is.


Zijn andere compositie, het kerstmotet Fürchtet euch nicht, is nog
eenvoudiger. Ook dit stuk is dubbelkorig, maar hier wisselen de beide
koren elkaar in het eerste gedeelte eenvoudigweg af met hetzelfde
muzikale materiaal. In het tweede deel, dat enkelkorig is (SATB), doet
het koraal ‘Gelobet seist dit Jesu Christi’ zijn intrede. Zoals gewoonlijk

wordt de koraalmelodie door de componist in de sopraanpartij gelegd.
De overige drie stemmen zorgen voor een contrapuntische begeleiding
en omspeling.

Johann Christoph Bach
Johann Michael Bach’s oudste broer Johann Christoph Bach
(1642-1703) geldt algemeen als de belangrijkste componist uit de
familie Bach voor Johann Sebastian Bach zelf. Hij bedient zich van een
rijkere harmonie dan Johann Michael en is expressiever, ook in ritmisch
opzicht. Het vijfstemmige begrafenismotet Fürchte dich nicht illustreert
beide aspecten. In harmonische zin gaat de tweede compositie Ich lasse dich nicht
nog een stap verder, maar dit werk, traditioneel aan Johann
Christoph toegeschreven, is volgens recent onderzoek wellicht een vroeg
werk van Johann Sebastian Bach. De gewaagde harmonie, de gebruikte
toonsoort en de combinatie van fuga en koraal in het afsluitende deel
van dit motet vormen daarvoor een aanwijzing.

Johann Sebastian Bach.‘ Jesu, meine Freude’
Waar het koraal in de hiervoor besproken motetten nog op tamelijk
eenvoudige wijze in de compositie werd opgenomen - in lange
notenwaarden in de sopraanpartij of in geval van dubbelkorigheid ook
wel in een vierstemmige zetting, alternatim met een vrije zetting in het
andere koor -, laat Jesu, meine Freude van Johann Sebastian Bach een
veel complexere verwerking zien. Het koraal wordt in dit elfdelige werk
per vers anders muzikaal vormgegeven en wordt afgewisseld met delen
bijbeltekst die vrij gecomponeerd zijn.

De structuur van het werk vertoont een grootse en systematisch
doordachte opbouw, zoals vaker bij Bach. Het motet is volledig
symmetrisch opgezet. De delen 1 en ll zijn muzikaal identiek
(vierstemmige koraalzetting). De delen 2 en 10 maken eveneens
gebruik van hetzelfde muzikale materiaal, nu vijfstemmig en vrij
gecomponeerd. De delen 3 en 9 zijn beide gebaseerd op het koraal, in
deel 3 versierd en in deel 9 als cantus firmus in de altstem. De delen 4
en 8 zijn wederom vrij gecomponeerd als vocale ‘triosonate’ (voor
respectievelijk de hoge stemmen SSA en de lage stemmen ATB). De
delen 5 en 7 zijn weer koraalbewerkingen. Deel 6, een groots opgezette
vijfstemmige dubbelfuga, is als centraal deel muzikaal het middelpunt
van de compositie.


In schema:

1.  Jesu, meine Freude - koraalzetting, vierstemmig
2.  Es ist nun nichts - vrij gecomponeerd, vijfstemmig
3.  Unter deinem Schirmen- koraalbewerking, vijfstemmig
4.  Denn das Gesetz - ‘triosonate’, driestemmig
5.  Trotz dem alten Drachen - koraalbewerking, vijfstemmig
6.  Ihr aber seid nicht Fleischlich - dubbelfuga, vijfstemmig
7.  Weg mit allen Schätzen -- koraalbewerking, vijfstemmig
8.  So aber Christus in uns ist; - ‘triosonate’, driestemmig
9.  Gute Nacht, O Wesen - koraalbewerking, vierstemmig
10. So nu der Geist - vrij gecomponeerd, vijfstemmig
11. Weicht, ihr Trauergeister -koraalzetting, vierstemmig

De muziek die J.S. Bach als cantor van de Thomaskirche schreef,
bestond met name uit cantates en passies voor de diensten in de kerken
van St. Thomas en St. Nicolai. Daarnaast schreef hij motetten voor
speciale gelegenheden, zoals begrafenissen en herdenkingen. De zes
motetten die aldus in opdracht ontstonden, weerspiegelen in bezetting
en omvang de financiële middelen die de opdrachtgever aan Bach als
honorarium in het vooruitzicht kon stellen. Het motet Jesu, meine Freude,
veruit het langste van de zes, werd geschreven voor de
begrafenis op 18 juli 1723 van Iohanna Maria Rappold, dochter van een
van de (kennelijk vermogende) Leipziger notabelen. Als enige van
Bachs zes motetten is dit motet niet dubbelkorig, de voor dit soort van
gelegenheidswerken gebruikelijke bezettingswijze.

Johann Christoph Friedrich Bach
Alhoewel het koraalmotet in de tijd van Johann Christoph Friedrich
Bach ( 1732-1795), een van Bachs zonen, inmiddels geen gangbaar
genre meer was, heeft ook deze zoon enkele koraalmotetten geschreven.
De stijl is niet meer barok, maar klassiek, en doet meer aan Haydn dan
aan Johanns beroemde vader denken. Het werk is driedelig en vocaal
virtuoos. Het eerste deel is geschreven in een quasi-sonatevorm, het
tweede als een koraalfantasie en het derde als een barokke
koraalzetting. Dit slot is wel te beschouwen als een hommage aan de
grote Johann Sebastian, aangezien het een letterlijk citaat is van het
koraal in J.S. Bach’s gelijknamige cantate Wachet auf ruft uns die
Stimme (BWV 140).

Paul de Kok

Johann Hermann Schein (1586-1630)
In dit programma rondom Johann Sebastian Bach en zijn zonen zijn ook
twee werken van een belangrijk voorganger van de grote meester te
horen. Johann Hermann Schein (1586-1630) ging Bach voor als
Thomascantor te Leipzig - in die tijd de meest gewaardeerde functie in
de Duitse kerkmuziekwereld - en als begaafd componist.
Schein schreef hoofdzakelijk vocale muziek, waarbij hij zijn talent
gelijkelijk aanwendde voor wereldlijke en geestelijke werken. Hoewel hij
in tegenstelling tot zijn tijdgenoot Schütz nooit in Italië gewerkt of
gestudeerd had, was hij van mening dat de Italiaanse school de ware was.
Deze stijl dankt zijn attractiviteit voor een belangrijk deel aan de
uiteenlopende mogelijkheden om muzikaal een tekst te kunnen
uitdrukken. We horen dit bijvoorbeeld in de madrigalen van Scheins
tijdgenoten Monteverdi en Gesualdo.

De madrigaleske invloeden komen bij Schein goed tot uitdrukking in de
verzameling motetten Israels Brünnlein, een selectie van
gelegenheidswerken die door de jaren heen werden gecomponeerd en die
als bundel in 1623 werd uitgegeven. De op dit concert klinkende werken
zijn hieruit afkomstig. Teksten uit het Oude Testament liggen aan deze
verzameling ten grondslag, in tegenstelling tot de wereldlijke teksten van
de Italiaanse madrigalen. Schein vermengde zo de wereldlijke madrigaaL
stijl met de geestelijke motetstijl en er ontstond goed beschouwd ‘wereld--
lijke geestelijke’ muziek.

Schein bereikt door het gebruik van declamatorische ritmes, ongebruike-
lijke harmonische wendingen en verrassende intervallen een enorme
expressiviteit die de tekst op de voet volgt. Deze meest vijfstemmige
madrigalen kunnen zowel met als zonder continuo worden uitgevoerd.

Annemieke Zuurbier

  • Home
  • Koor
    • Over ons
    • Koorleden
    • Bestuur en commissies
    • Muzikale partners
    • Vacatures
    • Vrienden
    • Ledenwebsite
  • Concerten
    • Actuele projecten
    • Historisch overzicht concerten
  • Dirigent
  • Media
    • Foto's
    • Audio
    • Video
    • Recensies
    • CD 'In Flanders fields'
    • Lustrum CD
  • Contact